In 1774 veroorzaakte een catastrofale instorting van een mijn in Montmartre aanzienlijke verwoestingen, wat de regering van koning Lodewijk XVI tot actie aanzette. In 1777 werd de Inspection Générale des Carrières opgericht om de ondergrondse tunnels van Parijs te beheren en te versterken.
Rond dezelfde tijd stortte een muur op de begraafplaats van de Holy-Innocents in, waardoor menselijke resten in nabijgelegen gebouwen terechtkwamen. Om zowel de overvolle begraafplaatsen als het risico van verdere mijninstortingen aan te pakken, begonnen de autoriteiten met het overbrengen van menselijke resten naar de nieuw versterkte tunnels. Deze monumentale operatie veranderde verlaten steengroeven in begraafplaatsen en loste twee kritieke problemen tegelijk op.